Dit verslag is een inhoudelijke reactie op een document van de heer Jacques van Alphen over de problematiek rond de Aziatische hoornaar. De auteur betoogt dat het Nederlandse overheidsbeleid rond de aanpak van de Aziatische hoornaar dringend moet worden herzien. Hij pleit voor intensivering van de bestrijding, omdat dit een Europese verplichting zou zijn en omdat er anders gevolgen dreigen voor de volksgezondheid, de honingbijen en de biodiversiteit.
Ondanks haar pretenties schiet het document tekort op een groot aantal punten. We behandelen de onjuistheden en verkeerde interpretaties van wetenschappelijke bevindingen, en geven aan waarom de voorgestelde oplossingen onbetaalbaar en onrealistisch zijn. En we geven alternatieven en overwegingen.
Inleiding
Het rapport “Verantwoord beleid bij het beheer van de Aziatische hoornaar in Nederland” van Jacques van Alphen (2025) is een reactie op een rapport van stichting EIS uit 2024. Het EIS-rapport, opgesteld in opdracht van de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland, concludeert dat de verwachte economische schade, de risico’s voor de volksgezondheid en de impact op de biodiversiteit door de Aziatische hoornaar beperkt zijn.
Omdat bestrijding volgens het EIS-rapport onvoldoende effectief zou zijn, adviseert het om deze niet te intensiveren. Deze conclusie is in de imkergemeenschap op weerstand gestuit. Zij zien de Aziatische hoornaar als een existentiële bedreiging voor hun bijenvolken en de natuur en wensen meer overheidssteun voor de bestrijding ervan.
Het rapport van Van Alphen, dat de argumentatie van het EIS-rapport onderzoekt en tot tegenovergestelde conclusies komt en het huidige overheidsbeleid karakteriseert als “Too little, too late”, is door een deel van de imkers dan ook positief ontvangen. De Nederlandse Bijenhoudersvereniging (NBV) heeft het rapport naar provincies en gemeenten gestuurd met de oproep om hun “beleid ten aanzien van de Aziatische hoornaar voor zover nodig aan te passen, de aanbevelingen [in het rapport] over te nemen en om te zetten in beleid.”.
Wie het rapport echter nauwkeurig leest zal allerlei onzorgvuldigheden en onjuistheden aantreffen die twijfels oproepen ten aanzien van de kwaliteit ervan. Toen deze twijfels werden voorgelegd aan enkele betrokkenen, leidde dit bij hen niet tot een heroverweging van het standpunt en bleef men achter het rapport van Van Alphen staan.
Vanwege de potentiële invloed ervan op de publieke opinie en het overheidsbeleid, heeft de Wespenstichting een beleidsnotitie naar provincies en gemeenten gestuurd. Het doel was om bestuurders te attenderen op tekortkomingen in de argumentatie van Van Alphen. Op deze beleidsnotitie is vanuit de hoek van de Aziatische hoornaar-bestrijding en sommige imkers afwijzend gereageerd, voornamelijk omdat een wetenschappelijke onderbouwing voor de geuite kritiek zou ontbreken.
Onze opvatting is echter dat een beleidsnotitie niet het meest geschikte medium voor uitgebreide wetenschappelijke analyses is. En de meeste experts met kennis van de literatuur zullen de tekortkomingen van het rapport van Van Alphen ongetwijfeld zelf hebben opgemerkt. Maar voor beleidsmakers en andere geïnteresseerden volgt hieronder ter toelichting op de beleidsnotitie een stap-voor-stap analyse van het rapport. De conclusie luidt dat het ambitieuze rapport van Van Alphen kan worden samengevat met de Engelse uitdrukking “Too thin to hold”.
Aan het eind van dit stuk worden nog enkele mogelijke maatregelen besproken die de negatieve impact van de Aziatische hoornaar zouden kunnen beperken. Hopelijk draagt dit bij aan een evenwichtige discussie op basis van gedegen analyses, opdat overheden weloverwogen beleidskeuzes kunnen maken.
1. Karakter van het rapport
Het werk van Van Alphen wordt door sommigen aangeprezen als een “wetenschappelijk onderzoek” van een “hoogleraar” verbonden aan Naturalis Biodiversity Center, wat de suggestie van hoge kwaliteit en onafhankelijkheid wekt.
Echter, dit werk is niet gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift en heeft niet de gebruikelijke peer-review door onafhankelijke experts ondergaan. De auteur is bovendien emeritus hoogleraar en niet meer in dienst van een universiteit. Evenmin is hij een betaald medewerker van Naturalis, maar een zogenaamde gastonderzoeker.
De associatie met Naturalis op de kaft, versterkt door de opmaak en de wijze van presenteren in het NBV-persbericht heeft tot veel verwarring geleid. Naturalis is niet verantwoordelijk voor de publicatie en onderschrijft de inhoud niet. De vooraanstaande positie van de auteur in de imkerij roept daarnaast vragen op over de onafhankelijkheid en objectiviteit.

Positief is dat de auteur zijn standpunten grotendeels onderbouwt met wetenschappelijke literatuur. Minder sterk is dat de selectie van bronnen eenzijdig lijkt, resultaten soms onjuist worden weergegeven, en tegenstrijdige bevindingen buiten beschouwing blijven. Ook komen slordigheden voor, zoals foutieve citaten en ontbrekende referenties in de literatuurlijst.
Tenslotte ontbreekt een duidelijke structuur. Het rapport start als een beoordeling van de “wetenschappelijke basis” van het EIS-rapport, maar ontpopt tegen het einde in een beleidsadvies voor intensieve bestrijding en meer overheidssteun. Bij een wetenschappelijke publicatie zou dit soort inconsistenties tijdens een peer-reviewproces waarschijnlijk zijn gecorrigeerd. Geconcludeerd kan worden dat het hier meer gaat om een pamflet dan om een wetenschappelijk rapport.
Dit alles impliceert geenszins dat de adviezen van de auteur geen waarde kunnen hebben. Om de waarde te bepalen, is het noodzakelijk om de argumentatie zelf te beoordelen.
2. Analyse van de argumentatie tegen het EIS-rapport
Het EIS-rapport doet enkele belangrijke beweringen waar de auteur en sommige imkers zich niet in kunnen vinden. Hieronder worden de door hem aangedragen tegenargumenten besproken.
“De volksgezondheid”
Van Alphen betoogt dat de Aziatische hoornaar een bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Hij stelt dat deze soort gif kan spuiten in de richting van de ogen, een gedrag dat andere wespensoorten volgens hem niet zouden vertonen. Dit behoeft nuancering. De Aziatische hoornaar kan inderdaad een irriterende vloeistof spuiten ter verdediging van het nest. Maar dat deze vloeistof gif bevat is nooit aangetoond, wat hij had kunnen weten als hij de door hem zelf geciteerde studie aandachtig had gelezen.
Gezien de omvang van de gifblaas van deze hoornaar (ca. 1 mm) is het onmogelijk dat de vloeistof volledig bestaat uit gif. Waarschijnlijk zijn het uitwerpselen, mogelijk vermengd met een kleine hoeveelheid gif. Verder vertonen andere wespensoorten, zoals de Europese hoornaar en de Duitse wesp, dit defensieve gedrag ook (persoonlijke observaties).
De auteur meldt dodelijke slachtoffers in Zuid-Europa en citeert een tijdschriftartikel waarin volgens hem staat dat een volwassene na 12-20 steken en een kind na 5 steken kan overlijden. Hij verwijt de auteurs van het EIS-rapport dat ze dit artikel niet vermelden, hoewel het pas verscheen na publicatie van hun rapport.
In het bericht wordt echter gesproken over een risico op orgaanfalen bij meerdere steken, niet over een directe link met overlijden. Daarnaast is het onduidelijk op welke manier de auteurs tot deze getallen zijn gekomen. Het bericht en de literatuur waarnaar wordt verwezen geeft hierover geen duidelijkheid.

Van Alphen stelt dat de kans om gestoken te worden door de Aziatische hoornaar groter is dan door een inheemse wesp, ondersteund door een citaat van “Xesús Fréas” (wat overigens Xesús Feás moet zijn) over een “ongeëvenaard” risico. Dit artikel ontbreekt in de literatuurlijst en het is twijfelachtig of de situatie in Spanje, waar de studie is verricht, vergelijkbaar is met Nederland.
Verschillen met de Europese hoornaar worden aangevoerd, maar deze zijn niet correct. Zo bouwen zowel de Aziatische als de Europese hoornaar primaire én secundaire nesten [zie bijvoorbeeld Einblicke in das Leben der Europäischen Hornissen, Kornmilch (2017)]. Voor de bewering dat Europese hoornaars “geen stadbewoner” zijn, wordt geen referentie gegeven*. Het is ook incorrect. Net als veel andere inheemse wespen nestelen zij regelmatig in gebouwen.
*Mogelijk is hij op deze gedachte gekomen door “(…) V. v. nigrithorax is a species well adapted to urban areas, while V. crabro appears to be a species mostly occurring in natural and forest landscapes.”. S. Lioy, et al. (2023). Maar dit gaat over de situatie in Zuid-Korea.
De kans op een confrontatie met een nest van een inheemse wesp in de bebouwde kom is daardoor groter. Adviesafstanden tot nesten van Europese en Aziatische hoornaar zijn voor beide soorten vergelijkbaar (minimaal drie meter):
“First, if you come within a minimum radius of 3 m of a nest [of the Asian hornet], then the workers will be vigilant; they will attack and sting immediately if large arm gestures are used. Therefore, it is recommended that you do not approach within 3 m of the nest for safety”, Moon (2021).
“[T]he behavior of V. velutina nigrithorax toward humans is similar with that of the native species. Available reports indicate that they do not exhibit aggressivity to man with a nest defense perimeter of about 5 m, i.e., exactly the same as V. crabro.”, De Haro & Blanc-Brisset. (2009).
De auteur stelt dat er in een urbane omgeving 10-12 nesten per vierkante kilometer kunnen voorkomen, verwijzend naar een studie in Zuid-Frankrijk. Opnieuw ontbreekt onderbouwing waarom deze cijfers voor Nederland relevant zijn. Hetzelfde geldt voor de bewering dat een nest 20.000 tot 30.000 werksters produceert. In de literatuur wordt een lager maximum van 13.000 individuen bestaande uit werksters, mannetjes en koninginnen, genoemd, waarbij ook nog alleen de werksters het nest verdedigen.
Bovendien bevindt circa 70% van de grote zomernesten zich in boomtoppen, wat de contactkans met mensen verkleint. De Europese hoornaar is in tegenstelling tot de Aziatische hoornaar ook ’s nachts actief en komt dan af op kunstlicht, wat tot meer contactmomenten leidt. De Europese hoornaar heeft tot nu toe niet tot noemenswaardige gezondheidsrisico’s geleid, dus er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat dat bij de Aziatische hoornaar anders zou zijn.

In Frankrijk is er in de periode 2014 tot en met 2023 in elk geval geen toenemende trend te vinden in het absolute aantal geregistreerde steekincidenten die konden worden toegeschreven aan de Aziatische hoornaar. Bovenstaande grafiek uit deze studie geeft het aantal steken door Hymenoptera per jaar weer met per blok een vermelding van het relatieve aandeel. Ook dit fluctueert jaarlijks en laat geen duidelijke trend zien.
Alle nesten van wespen, hoornaars, hommels en honingbijen kunnen gevaarlijk zijn in bepaalde situaties. De Aziatische hoornaar is daar geen uitzondering op. In tegenstelling tot wat de auteur suggereert, erkent het EIS-rapport dat er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Maar het oordeelt dat de risico’s in vergelijking met die van inheemse wespensoorten klein zijn. Ook zien de auteurs geen heil in de massale bestrijding als oplossing voor dit risico en pleiten in plaats daarvan voor betere voorlichting.
Concluderend: hoewel de Aziatische hoornaar uiteraard risico’s met zich meebrengt, is de onderbouwing van Van Alphen dat deze soort aanzienlijk gevaarlijker is dan inheemse soorten onvoldoende gefundeerd.
“De biodiversiteit”
Van Alphen trekt de EIS-conclusie dat predatie door Aziatische hoornaars geen bedreiging vormt voor de biodiversiteit in twijfel. Hij noemt een getal van “meer dan 100.000 extra predatoren per vierkante kilometer”, zonder bron. Misschien was dat een typfout want eerder noemde hij nog 200.000 tot 360.000 werksters, een getal dat zelf al twijfelachtig is.
Zonder gefundeerde aannames is het moeilijk om de impact te voorspellen, al was het maar omdat inheemse wespen ook heel veel insecten vangen en de Aziatische hoornaar ook jaagt op deze inheemse wespen, wat de populaties van deze wespen juist omlaag zou kunnen brengen. Wat dat de facto voor gevolgen heeft voor overige insecten is nooit onderzocht.
Hij haalt een studie aan waaruit zou blijken dat “de 50 meest gegeten prooisoorten allemaal bestuivers zijn”. Dit is een onjuiste weergave. Deze studie stelt dat van de 50 meest voorkomende prooisoorten in DNA-monsters, 43 potentiële bestuivers waren. DNA-barcoding zoals toegepast in deze studie, kan bovendien geen absolute aantallen of biomassa per prooi accuraat aangeven en daarmee ook niet de reële predatiedruk per soort. Eerder onderzoek gaf al aan dat de Aziatische hoornaar voornamelijk algemene bijen-, wesp- en vliegensoorten vangt.
Tenslotte noemt hij een studie over negatieve effecten op bestuiving in Spanje. De mate waarin dit relevant is voor Nederland is onduidelijk, aangezien nestdichtheden, lokale flora en andere factoren kunnen verschillen. Zo gaat de aangehaalde studie bijvoorbeeld over de bestuiving van een plantensoort (witte munt) die in Nederland zeldzaam is.
De door Van Alphen aangedragen argumenten overtuigen niet dat de Aziatische hoornaar, die overigens zelf ook een bestuiver is, een bedreiging vormt voor de biodiversiteit. Maar met zijn stelling dat er meer gedetailleerde gegevens nodig zijn om het precieze effect van de aanwezigheid van de Aziatische hoornaar vast te stellen, is natuurlijk niks mis.
“Honingbijensterfte”
Van Alphen noemt het “merkwaardig” dat het EIS-rapport een gebrek aan goede gegevens over bijensterfte door de Aziatische hoornaar signaleert. Hij noemt twee publicaties (Diégues-Antón et al. (2025) en Hassall et al. (2025)) als tegenbewijs. Deze publicaties verschenen echter na het EIS-rapport. Hassall et al. (2025) gaat bovendien niet over honingbijensterfte.
Hij citeert “Monceau et al. (2018)” die liet zien “wat er gebeurt als imkers niet ingrijpen: alle geobserveerde kolonies bezweken aan de predatie”. De referentie ontbreekt in de literatuurlijst, maar waarschijnlijk doelt hij op een studie met slechts twee bijenvolken. Dit is een te kleine steekproef om algemene conclusies aan te verbinden. Het is sowieso gecompliceerd om de bijdrage van de hoornaar te isoleren van andere sterftefactoren zoals de varroamijt, ziektes, habitatverlies en insecticiden.
Zijn berekening dat bij een nestdichtheid van 12 nesten/km² ruim 9 nesten betrokken kunnen zijn bij predatie op één bijenvolk, is rekenkundig correct, maar de realiteitswaarde van deze nestdichtheid voor Nederland is onzeker. In tegenstelling tot wat Van Alphen suggereert, stelt het EIS-rapport niet dat een bijenvolk slechts door één nest wordt geëxploiteerd. Het erkent expliciet dat predatie vanuit meerdere nesten tot meer verlies kan leiden.
Predatie kan leiden tot foraging-paralysis, een uitgesteld effect dat de overwinteringskans verkleint. Wintersterfte is echter een multifactorieel probleem. Dit blijkt ook uit de zwakke geografische correlatie in Nederland tussen de sterfte in de winter van 2024/2025 en het aantal waarnemingen van Aziatische hoornaars in het jaar ervoor.
Dat de Aziatische hoornaar impact kan hebben op honingbijen is volkomen duidelijk, maar de stelling dat grootschalig verlies van bijenvolken door de Aziatische hoornaar aannemelijk is, wordt met de aangevoerde argumenten onvoldoende onderbouwd.
“Kosten-batenanalyse van bestrijding”
Na zijn analyse van het EIS-rapport gaat Van Alphen over op beleidsadvies voor intensievere bestrijding. Dit is een verschuiving ten opzichte van de inleiding, waar hij het overheidsbeleid nog “Too little, too late” noemde, wat suggereert dat hij zelf ook van mening is dat het te laat is om de verspreiding van deze hoornaar te stoppen.
Ondanks de titel bevat deze paragraaf geen kosten-batenanalyse. Een dergelijke analyse zou mogelijk niet goed uitpakken voor zijn betoog, omdat de baten van bestrijding onduidelijk zijn.
Hij beroept zich op Artikel 3.19 van de op 1 januari 2024 vervallen Wet natuurbescherming, en eist dat provincies beheersplannen opstellen met als doel dat de populatiegroei “gelijk aan, of onder de 1 blijft”. Dit lijkt in tegenspraak met zijn eerdere opmerking dat uitroeiing niet meer mogelijk is. Wellicht beoogt hij een afremming van de groei, wat in regio’s met lage dichtheid wellicht nog een optie is.
“Naar een haalbare populatiebeheersing van de Aziatische hoornaar”
Van Alphen waarschuwt dat de populatie Aziatische hoornaars over 4 jaar zijn maximum zou bereiken. Dit is zo te zien een rekenfout want zijn eigen groeimodel (uitgaande van 0,5 nest/km² en een groeifactor van 4) berekent dit maximum van 12 nesten/km² al na ongeveer 2,3 jaar.
Hij doet drie voorstellen voor populatiebeheersing.
- Springtrapping: Het vangen van koninginnen in het voorjaar. Het is een wijdverbreid misverstand dat elke gevangen en gedode koningin betekent dat een nieuw nest is voorkomen. Men vergeet dat jonge koninginnen sowieso een kleine overlevingskans hebben in het voorjaar. Dus of je ze nou wel of niet vangt: de meesten gaan sowieso dood.
Er is dan ook geen wetenschappelijk bewijs dat deze methode effectief is. Eerder het tegendeel [bijvoorbeeld Monceau & Thiéry (2017)]. De gebruikte vallen zijn bovendien vaak niet of onvoldoende selectief, wat leidt tot bijvangst en verstoring van andere insecten [Monceau et al. (2012); Rome et al. (2021)]. - Opsporen van voorjaarsnesten: Het mobiliseren van “iedere Nederlander” om nesten te zoeken. Dit is praktisch onhaalbaar en kan leiden tot aanzienlijke verstoring van inheemse fauna zoals broedvogels, hommels en inheemse wespen (waaronder bedreigde soorten). De praktijk leert dat onderscheid maken tussen wespensoorten en hun de nesten voor een gemiddelde Nederlander bijzonder lastig is.
- Bestrijden van zomernesten: Deze methode wordt al jaren toegepast zonder het gewenste effect op de populatie. Nesten worden vaak pas ontdekt nadat veel koninginnen al zijn uitgevlogen. Bestrijding is momenteel tijdrovend en duur. Het gebruik van biociden, zoals in Vlaanderen, is weliswaar goedkoper maar niet-selectief en schadelijk voor de biodiversiteit. Bovendien blijkt dat de gebruiksvoorschriften in de praktijk vaak niet worden gevolgd, resulterend in extra schade.
Samenvattend zijn de voorgestelde beheersmaatregelen onvoldoende onderbouwd en waarschijnlijk inefficiënt. Zelfs met onbeperkte middelen zou beheersing een continue, kostbare inspanning blijven, omdat herintroductie uit buurlanden onvermijdelijk is.
3. Conclusie en alternatieve perspectieven
Het rapport van Van Alphen biedt onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing voor een verantwoord beheer van de Aziatische hoornaar. De auteur spiegelt resultaten uit de literatuur verkeerd voor en hij doet beweringen die half waar of volkomen onjuist zijn. De steun die het pamflet geniet lijkt vooral voort te komen uit de door sommigen gewenste conclusies en niet uit de kwaliteit van de argumentatie.
Er is brede consensus dat de Aziatische hoornaar in Nederland een gevestigde soort is waarmee men zal moeten leren leven. Grootschalige, kostbare bestrijdingscampagnes en pseudowetenschappelijke publicaties dragen niet bij aan een oplossing.
Constructieve benaderingen, die vaak worden voorgesteld door experts, richten zich op het beperken van de impact:
- Voor imkers: Bijvoeren van gestreste volken, samenvoegen van kleine volken, verplaatsen van kasten, gebruik van beschermkooien, elektrische harpen of barrières.
- Voor overheden: Beperken van bestrijding tot gebieden met lage dichtheid, nesten die gevaar opleveren of die zich in kwetsbare natuur bevinden, geven van goede voorlichting, versterken van de inheemse natuur, stimuleren van onderzoek naar efficiënte, natuurvriendelijke en (uiteraard) gifvrije methoden.
Tot slot enkele overwegingen voor een effectieve discussie:
- Erken de oprechte zorgen van imkers.
- Maak onderscheid tussen emotie en realisme.
- Niet iedereen met een afwijkende mening is een tegenstander of “imkerhater”. Ad hominem-aanvallen en andere drogredenen zijn niet behulpzaam.
- Wees transparant in de communicatie en vermijd het verspreiden van ongefundeerde claims.
- Bouw kennis op via neutrale, onafhankelijke wetenschappelijke informatiebronnen.
- Erken dat er onzekerheden zijn en leg nadruk op het voorzorgsprincipe.
De emoties onder imkers zijn begrijpelijk. Verantwoord overheidsbeleid moet echter worden gevormd door een zorgvuldige kosten-batenanalyse, gebaseerd op feiten, kennis en een gezonde uitwisseling van argumenten waarin ook de belangen van de biodiversiteit in het oog worden gehouden. Met deze analyse hopen we daaraan een constructieve bijdrage te hebben geleverd.